Zelfs als je hetzelfde onderwerp fotografeert, kan je foto een heel andere indruk geven als het licht verandert. Dit komt omdat de invalhoek en de intensiteit van licht de belichting beïnvloeden en bepalen waar de schaduw valt. Hieronder kun je het verschil zien in de combinatie van de hoek van het licht en de positie van het onderwerp.
De lichthoek wordt grofweg ingedeeld in de volgende drie typen:
1. Frontaal licht
Bij frontaal licht wordt het onderwerp van voren (de kant van de camera) verlicht.
Omdat het onderwerp rechtstreeks licht krijgt, worden de kleuren en vormen helder en precies weergegeven. Deze belichting is geschikt voor het fotograferen van landschappen waardoor bomen en blauwe luchten levendig worden weergegeven.
2. Zijlicht
Zijlicht verlicht het onderwerp van de zijkant.
Deze verlichting zorgt meestal voor schaduw op het onderwerp, waardoor een groot contrast tussen licht en donker ontstaat. Dit is het meest geschikte licht om diepte te bewerkstelligen door schaduw aan het onderwerp toe te voegen.
3. Tegenlicht
Bij tegenlicht verlicht wordt het onderwerp van achteren belicht.
Door met tegenlicht te fotograferen, kun je bijvoorbeeld zorgen dat voedsel er heerlijk uitziet of kun je een portret een zachte uitstraling geven. Als daarentegen te veel licht op de lens valt, is het onderwerp meestal erg donker. In dat geval kun je belichtingscompensatie gebruiken om de helderheid van het onderwerp naar wens aan te passen.
Door te begrijpen welk effect licht heeft op de wijze waarop een onderwerp wordt weergegeven, heb je meer controle over de foto die je wilt maken.
Als je bijvoorbeeld op een zonnige dag binnen fotografeert, kan het licht dat door het raam naar binnenvalt, heel effectief zijn. Als je met je rug naar het raam staat, kun je met frontaal licht fotograferen. Als je de camera op het raam richt, fotografeer je met tegenlicht. Tegenlicht wordt bijvoorbeeld aanbevolen om voedsel en bloemen binnen te fotograferen.